X

Suave odeur: Mais le goust trop amer
Trouble la paix de ma doulce pensée,
Tant peult de soy le delicat aymer,
Que raison est par la craincte offensée.
  Et toutesfois voyant l’Ame incensée
Se rompre toute, ou gist l’affection:
Lors au peril de ma perdition
J’ay esprouvé, que la paour me condamne.
  Car grand beaulté en grand parfection
M’à faict gouster Aloes estre Manne.

 

Vertaling

Aangename geur: maar de smaak, te bitter
verstoort de vrede van mijn zachte denken,
zo machtig is [zoveel kan van zich/zijde] het delicate liefhebben
dat de rede door de vrees wordt aangevallen.
En toch, ziende dat de ontstoken Ziel
zich alles brak waar de affectie woedde
in het gevaar van mijn ondergang
heb ik ondervonden dat de angst mij veroordeeld.
Want grote schoonheid in grote perfectie
deden mij proeven [Aloë is Manna] het Manna in de Aloë.

Commentaar

Het thema van de liefde als ziekte en koorts in de antieke literatuur speelt hier door via Petrarca en talloze andere bronnen, maar Defaux wijst er hier m.i. terecht op dat Scève het Petrarcaanse voorbeeld subverteert. De Amant bijt door, verwerpt de (terechte) vrees voor de liefde en proeft uiteindelijk het honingzoete manna doorheen het verleidelijke geuren maar bittere smaak van de Aloë.
Defaux schakelt dit vervolgens wel in in de traditie van de Mariale poêzie (de lyriek die Maria vereerde en erg populair was in Scève’s contreien en tijd), maar je kan er ook een aanvaarding van de Liefde in lezen,  zoals ze is: veel leed en bitterheid maar toch een proeven van de heerlijkheid en de perfectie.
De beweging van het dizain is er alleszins een van een ingaan op de verlokking, een opdrijven van de spanning door vrees, een branden van de ziel die zich door alles heen breekt (‘rompre tout’ dus ook door het ‘delicat aymer’) naar een bevrijding in het genot.

Helemaal iets anders dan de geslachtofferde geliefde in de eerste sonnetten bij Petrarca die sympathie, ja zelfs medelijden wil opwekken voor de schanddaden van Amor die hem zijn te beurt gevallen (zie bv RCVII ‘Per fara una leggiadra…’)

1. Suave odeur: het dizain gaat duidelijk verder op het voorgaande

9. grand beaulté en grand parfection: Defaux verwijst naar Ficino’s Commentaar op Plato’s Gastmaal fol. VI, V: Amor vero sit fruendae pulchritudinis desiderium: Liefde is het verlangen naar het genot (fruendae – la jouissance) van de schoonheid en wil er nog de beeldspraak van de reine anjer tussen de marjoleinen in lezen, maar dat laatste hoeft niet echt meer hier, denk ik. Allez: mmmmanna… weg met de schrikachtige geleerdheid hier, zou ik denken.

Het heeft er in tegendeel alles van weg dat Scève met dit dizain op nummer X een euh, doorbraak wil vieren in zijn bij momenten zeer zinnelijke Déliade